dinsdag 9 november 2010

Reflectie werkcollege 3


Reflectie op het debat van WC3.
Tijdens het 3e werkcollege mochten wij weer genieten van een debat. Dit keer werd het debat gehouden over het thema ‘serious gaming’. De debattanten hadden daarbij de volgende stelling gebruikt:
‘Door de invoering van Serious Games op het voortgezet onderwijs raken leerlingen meer betrokken bij de lesstof.’
Het debat begon naar mijn mening een beetje rommelig. De partij die voor was (zal hiernaar refereren als voorpartij) en de tegenpartij lieten beide een filmpje zien wat relevant was voor het verduidelijken van hun standpunt. Tenminste, dat was volgens mij de bedoeling. De voorpartij kwam met een filmpje over een Amerikaanse school die veel gebruik maakte van games en zich daarmee onderscheidde van andere scholen. De tegenpartij met een fragmentje van South Park. Ik vond het erg leuk om een stukje South Park te mogen zien tijdens de introductie van een debat maar ik vond niet dat het hielp om hun standpunt te verduidelijken. Hetzelfde gold eigenlijk voor het fragmentje van de voorpartij. Het was interessant om te zien dat die kinderen op die school heel de dag gamen maar aangezien er echt waardeoordeel aan de hand van (bijvoorbeeld) cijfers werd uitgesproken maakte het filmpje niet echt een punt.
Ook de voorzitter had niet echt een duidelijke inleiding gegeven zodat het onderwerp van debat niet genoeg was afgebakend. Wat vooral ontbrak aan de stelling en de inleiding was dat er niet genoeg werd gesproken over de mate van invoering van Serious Games in het onderwijs. Hierdoor verliep het debat dan ook moeilijk te volgen.
De voorpartij gebruikte in het debat voornamelijk de argumenten dat onderwijs met de tijd mee moet gaan en dat het moet aansluiten op de belevingswereld van de leerlingen. Daarbij natuurlijk logisch volgend dat de belevingswereld van kinderen games zijn. Dat waren de voornaamste claims. Het evidence waarmee de claims onderbouwt werden was niet altijd even sterk. Dat het onderwijs met de tijd mee moet gaan is natuurlijk moeilijk te onderbouwen. Ze hadden daarentegen wel een onderzoek waarbij de uitkomst was dat de belevingswereld van kinderen voor een groot deel uit gamen bestaat en dat dat niet aansluit bij wat ze op school leren. Dat onderzoek gold vooral als evidence maar er werden uit dat onderzoek ook warrant gehaald of aan de hand van voorbeelden. Ook werd de evidence versterkt door cijfers te presenteren van de vrijetijdsbesteding van kinderen waaruit blijkt dat ze inderdaad veel gamen.
De tegenpartij reageerde op de tegenstander aan te voeren dat onderwijs innovatief is en dus wel met de tijd is meegegaan. Verder als claimden ze dat het nog niet bewezen is dat computerspellen iets toevoegen ten opzichte van traditioneel onderwijs. Daarbij zeiden ze ook dat leren in spelvorm wel goed kan zijn maar dat dit niet perse een computerspel hoeft te zijn. Dat zette ze kracht bij door te stellen dat kinderen motorische en sociale vaardigheden slecht zouden ontwikkelen door overmatig computergebruik. Als evidence kwamen ze met veel onderzoeken die stelden dat het onderwijs innovatief is en dat nog niet bewezen is dat serious gaming beter is dan traditioneel onderwijs . De warrants waren dan ook nogal voor de hand liggend, namelijk dat als serious gaming nog niet beter blijkt te zijn, het nog niet ingezet moet worden.
De tegenpartij stelde dus dat spelend leren wel goed is maar dat dit niet perse computerspelletjes hoeven te zijn. Hieruit blijkt dus ook wel dat de partijen de definitie van Serious Gaming niet duidelijk hebben gemaakt naar elkaar toe anders dan was het argument van spelen door leren van de tegenpartij niet valide geweest en had de tegenpartij dit zelfs kunnen gebruiken.
De voorzitter hield zich redelijk op de achtergrond terwijl hij af en toe best had mogen ingrijpen omdat te ver van het onderwerp  werd afgeweken. Dat was hem niet heel erg kwalijk te nemen aangezien de stelling niet geheel duidelijk was. Daarnaast opperde hij een keer iets dat door de debattanten als niet relevant werd afgedaan. Toch pleit ook voor de voorzitter dat de debattanten elkaar netjes lieten uitpraten en de voorzitter dus ook niet heel veel kon doen.
De debattanten van de voorpartij waren beide sterk met hun stijl van debatteren. Ze bleven rustig, wisselden elkaar goed af en vulde elkaar vaak aan. De tegenpartij deed het ook niet slecht alleen maakte één van hen de fout door tijdens de inleiding te blijven zitten. Toen ze eenmaal was gaan staan kwam ze heel zeker over. De ander was opvallend stil tijdens het debat en gaf na het debat ook aan niet zo’n debattant te zijn. Toen hij een vraag moest beantwoorden van de tegenstander schiep hij wel goed tijd voor zichzelf door langzaam te gaan praten.
Al met al was het een redelijk debat. Het was soms moeilijk te volgen of een standpunt voor of tegen in te nemen aangezien de stelling niet duidelijk genoeg was. Wel was het een enerverend debat wat niet saai werd doordat er ook daadwerkelijk een debat waarbij de partijen elkaar konden onderbreken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten